in de verfchillende deelen van het Ydel; want dat kan op dé lichaamen niets werken, en zyne deelen zyn onder el- kanderen volmaakt gelyk, zoo dat er geene reden wezen kan, waarom bet li chaam in het een gedeelte des Ydels meer fnelheid zou hebbendan in het ander. Edog, men kan die reden ook niet vinden in het aantrekkend lichaam. Want aan het zelve heeft men de eerfte beweeginge dank te wytenvolgens ver- onderftellingeen dus kan men daar niet uit ontieenen die aanwas van fnel heid, welke er in de volgende oogen- blikken is bygekoomen. Want, alzoo een werkleedig aantrekkend lichaam zich, op de volgende oogenblikkenniet kon veranderenkan er ook niets in het zei- VRAGE VOOR 'T JAAR MDCCLXXII. 203 in diverfis fpatii partibus quaeresillud enim in corpora agere neutiquam potestpartesque ejus iunt iibi perfefte fimiles, ut nulla ratio esfe posfit, cur in hac ejus parte majorem habeat corpus cele- ritatem quam in ilia. Sed, neque in corpore attra- hente, ratio ilia inveniri potest. Huie enim ex hypothefi debetur celeritas prima, adeoque ab eo repeti nequit, quod fequentibus momentis accesfit velocitatis incrementum. Cum enim corpus attra^ hens iners fe fequentibus illis momeatis mutare BOB

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 237