210 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE
medegedeeld. Zoo min deeze als gee-
ne denkingskrachten, behooren tot het
wezen der ftoffeen 't is niet meer van
geene, als van deeze getoond, hoe zy
in de lichaamen hare zitplaats kunnen
hebben. Voorwaar men zou het aan
wezen moeten betoonen van een derde
foort van hoedanigheedendie noch we-
zenlyknoch toevallig zywelke in
wendig zyn, en echter in het wezen-
lyk denkbeeld der zake niet opgeflbten
zou zyn; eer wy tot haar, in het ver-
klaaren der verfchynzelenden toevlugt
neemen. De Schoolgeleerden verzon
nen zonder moeite een niew geflagt van
hoedanigheeden, te weeten den fchrik
voor het ydel, om dat zydeopklimmin-
ge van het water in de trekpompen,
door
catas esfe credas difta funto. Non rciagis hae,
quam iilae cogitandi vires, ad esfentiam materiae
pertinent, et quomodo corporibus incsfe posfint,
non magis de hisquam illis oftenfum est. Pro-
feéto tertiae hujus qualitatum clasfis, quae nee es-
fentialis, nee accidentalis fit, quae interna, neque
tarnen esfentiali rei conceptui inclufa fitexiftentia
deberet demonftrari, priufquam ad illam, in expli-
candis phoenomenis, recurramus.Scholafticiquia
afcenfum aquae in antliis afpirantibusex presfione
aëris explicate non poceranta novum qualitatuitï
v/rvtfr try"." ijfr "qjp® vg?