VRAGE VOOR 'T JAAR MDCCLXXIÏ. 213 nen meetkundigen nooddwang worden voortgebragten dat men ze aan de in wendige krachten niet verfchuldigd is, maar dat zy ontdaan uit de eerde be weegingen van den opperden werkmees ter der dingen, in zekere deelen der doffe ingedrukt, en uit de onderlinge aandootinge der lichaamen tegen eikan deren overeenkoomdig met de wetten der werktuigkunde. Want alzoo de werkledige doffe geene beweeginge uit haar zeiven hebben kanis dit ook het gevolg, dat eenigen van hare deelen, buiten twyffel de allerfynde (als zynde allerbekwaamst tot het ontvangen en voortzetten der beweeginge) van den opperden bouwmeester derwaereld, tot beweeginge moeten aangezet zyn. Zoo O 3 heb- ca necesfitate produci, ncque internis quibusdanj viiibus deberi, verum ex impresfis a ftimmo rerura opifice, quibusdatn materiaeparcibusprimis raoti- bus, et mutuo corporum in fe invicem impuliu, eonvenientcr legibüs mechanicis, exoriri. Cum enim materia iners nullum ex fe motum habere posfit, confequens esc, ut quaedam ejus partes, lubtilisfimae proculdubio(utpore recipiendo et conrinuando motui aptisfmiae) a Summo Univerfi Architedtq, in motum concitari debuerint, Ita tan dem,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 247