VRAGEVOOR 'T JAAR MDCCLXXfl. 217 Maar misfchien zal het roekeloos fchynen, dat men daar op hoopt, ty- rannisch, dat men het vordert, en dwaas, dat men het onderneemt. Want hoe! zyn wy geheimfchryvers van den Werkmeester der Natuur geweest? of gelooven wy, dat de Hemel een uitge spannen perkament is, in welke de ver- borgendheeden der Natuur zyn inge- fchreevenom van ons geleezen te wor den De Natuur gaf eene eindige grootheid aan alle zaaken: zy zelve heeft een perk voor de menfchelyke wetenfchapzy zelve heeft grenzen aan die roekeloosheid voorgefchreevende meeste dingen van onder de fterfelyke oogen weggedooken, en de uiteinden der dingenonder eene eeuwige nacht, bedolven. De Natuurgebeurtenisfen O 5 van eve»* r t •cjp* Sed haee forte fperare temerarinm, poftulare ty- rannicum, aggredi infanum videatur. Nura enim Naturae rerum opifici fuimus a fecretis? aut Coe- lum pellem extenfam esfe arbitramurcui infcripta Univerfi arcana, a nobis legiposfint? Finitam cui- que rei magnitudinem Natura dedit: ipfa termi- num cognitioni humanac, ipfa limites temeritati pofuit: plurima mortalibus fubduxit oculis, et cxtrema reruna nofte aeterna obruit. Implicantur

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 251