226 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE teekenen van Miltiades. Er is een tyd geweesttoen het gemeen de ftaartftar voor een droevig voorfpook aanzag, en de wyze man haar voor eene fchand- vlek der Filofofen hielden Seneca noch tans, den moed niet laatende zakken, voorfpelde ten zynen tyd reeds't geen er naderhand gebeurde. Er zal noch wel eens iemand zyn< zegt hy in het zevende boek zyner Natuurlyke Vraag- ftukken, die bewyzen zalin welke dee- len van den hemel de Comeeten omzwer- ven, hoe zy zoo ajgejcheiden van de ove rige Jlarren voortloopen? hoe groot en hoedanige zy zyn? Dat dit vooruitzigt niet ydel geweest zyheeft de uitkom- fte eerst in onze eewe beweezen. Voor waar er zal eens een tyd koomenwan neer de dag en de vlyt van een lan ger probayit. Veniet profe&o tempus, quo ifta etiam Fuit quando, Cometam vulgus pro ferali praecone fapiens, pro opprobrio Philofophorum, habuit. Seneca tarnen animum non defpondens, jam tunc id, Ïuod evenit praedixit. Eritinquit Natur. Quteft. ,ibr. 7. qui demonftret aliquando, in quibus Co- metse partibus errent? Cur tam fedu&i a ceteris eant? quanti qualesque fint? Non vanum fuisfe hocaugurium, eventus, noitro demum feculocom- guae

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 260