232 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE te kunnnen begonnen wordenzy zyn tot de eerfte beginzelen der kromme lynen nedergedaalden hebben de fluit- boomen der Natuur doorgebrooken. .Waarom zouden wy dan wanhoopen dat dit ook niet in de Beginzelen, der Natuurkunde zou kunnen worden te weeg gebragt? 't Koomt op een uit, de Natuur beginzelen ontfnappen onze zin nen door hunne kleinheid, maar zy worden aan wetten onderworpen door de fynheid van 't vernuft(welke veel grooter is.) De Natuur zelve fchynt reeds eenige voorboden vooruit gezon den te hebbendie verwittigen zullen dat zy gezind is, om t'eeniger tyd, al wat zy zich aangetrokken en in haren fchoot opgeflooten heeft, daar uit te ftorten. Door de proefneeminge zelve der (r tjfi' fraftis Naturae clauftris, descenderunt. Idem in Phylicis rerum Elementis praeftari posfe, cur defpe- remus Par bo rum est ratiotenuïtate fua fenfi- bus elabuntur, at ingenii fubtilitate (quae longe major est) legibus fubmittuntur. Ipfa jam Natu- ra, prtenuncios aliquot mifisfe vilaest, qui indi- cent, fe eo esfe animo, ut quicquid reduéhim, et fnteriore finu claufum habuittandem aliquandc* effiindat. Ipfis eleftriqis experimencis non tantutn

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 266