r236 J.PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE
200 veel niet voorflaan, dat wy alles,
wat hier toe behoort, zouden meenen
te kunnen aanraaken met onze lippen;
want van uitputten zal ik niet fpreeken
nochtans zullen wy eenige dingen, die
ik naawelyks weet, of niet van de ge
meende foort zyn, in bedenkinge gee-
ven; fchoon wy voelen, dat ons dit
met recht kan verweeten worden: Gy
zyt te geringom zulke verhevene ver
maningen te doen.
De Wiskunstenaars zyn 't byna al
leen, die behoorlyk hunne taak afge-
weeven, hunne wingewesten op eene
wonderbaarlyke wyze uitgebreiden de
verfchanfingen der uitgevondene waar-
heeden, op eenen vasten en onbeweege-
lyken grond, gevestigd hebben. De ge-
fteld-
K'/i1 -:(!■ "Cf;' -c/l2
bis r<on famimus, ut omnia, quae banc in rem per
tinent, non dicam exhaurire led primis labiis dc-
libare posfe arbitremur, qutcdam tamen nefcio an
non proletaria, monebimus, licet nobis etiam ju
re illud, Es monitis tn minor ipfe tutsexprobrari posfe
ientiamus.
Soli fere Mathematici rite fuis partibus perfun-
fii funt, provinciae fuaj fines, mirum in modum
dilatarunt, et Veritatum inventarum munimenta,
in folo firmo et ftabili collocarunt. Alia longe,
pro-