342 J.PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE
waarfchynelykheid. Zoo zy een Voor-
flel niet naawkeurig kunnen oplosfen,
neemen zy hunnen toevlugt tot nader-
ntsfenwelke zy echter niemand voor
volledige oplosfmgen opdringen. In
dien iets niet volkomen blykt, gaan zy
niet voorbarig tot de eene of andere par
ty over, maar zy fchikken er hunne
bereekeninge zoo naar, dat beide de
twistende partyen hunne bevindinge,
voor waarheidmoeten aanneemen. Zoo
veronderüellen zy in de Gezichtkunde,
dat een lichtend lichaam in de daad
ftraalen uitfchietmaar zy gebruiken
die veronderflellinge in die voege, dat,
offchoon het licht van het lichtend li
chaam niet voorkoomemaar in eene
Zekere beroeringe van de hemellugt be-
ftaa,
ye«
untur. Si Problema aliquod accurate refolvere nou
posfint, ad approximationes confugiunt, quas ta
rnen pro completis folutionibus nemini obtru-
dunt Si aliquid non liqueat, non pracipitanter,
in hanc, vel illam partem abeuntfed ita luos cal-
culos artemperantut, quod illis inventum fit, u-
traque litigantium pars, pro vero agnoscere tenea-
tur. Ita iumunt in Opcicis corpus lucidum radi
os aétu emittere, led ita hoe aslumto utuntur,
ut eciatafi lumen, non a corpore lucido proyeniat,
