244 J*pap de fagaras antwoord op de
den, aan welke zy te voren niet ge-
twyffeld hadden, met de veronderflel-
linge gelyk Honden. Hier is er een, die
fnorktdat hy den Lydifchen Heen ge
vonden heeft, aan welken men allewaar-
heeden toetzen moetGints koomt er
een ter baandie zegtdat dit eene re
gel van Lesbos isen hy geeft eene an
dere, die niets beter is. Een Uitvinder
meer aan zyn ftelzel verbonden, dan
een kreupele aan de krukziet nergens
de Natuurmaar overal zyne uitvindin
gen, gelyk een zot de vermiste fchee-
pen in zee zieten wat de Verfchynze-
len betreft, welke tegen zyne grondbe-
ginzelen ftryden, deeze loochent hy,
of indien hy zulks vermag, dan fleept
hy ze, hun ondanks, naar zich, ter
be-
ritafes, de quibus nihil antea dubitabant, cum hy-
pothefi pari pasfu ambulent fuipicari incipiunt.
Hic, fe Lydium aliquem lapidem, ad quem omnis
Veritas exigenda fit, habere jactac. Ille, Lesbiam
earn esfe regulam dicit, et aliam, nihilo melio-
rem oSert. Auótor Syftemati fuo, magis quam
claudus pilae alligatus, non Naturam, fed fua ubi-
que invenra, ut deperditas, ftultus, in Oceana
naves videt. Phoenomena, quaa fuis principiis ad-
ver&ntur j aut negat, aut fi id .»oü posfits obtorto