VRAGÊ VOOR T JAAR MDCCLXXÏÏ. 263 Wel is waar, dat de kunst van uitvin den niet anders, dan met de uitvindin gen te gelyk, tot volkomenheid kan worden gebragt. Edog ik voor my wil nietdat men dezelve aanftonds tot vol komenheid brenge, maar alleen, dat wy er aan beginnen. Want men moet flegts zoo veel wenfchenals men kry- gen kan, wanneer men zoo veel niet. kan te weeg brengen, als men wel zou wenfchen. Waarom zouden wy die dingen, welke wy reeds in onze magt hebben, niet gebruiken, tot behulp voor anderenwelke wy van wegens hunne moeilykheid, noch niet hebben aange roerd? Wy zien, dat er veele en ver- fchillende waarheeden van de Wiskuns tenaars zyn uitgevonden, en nog van dag tot dag uitgevonden worden; enwy R 4 keu- '<V 'c/f t-f 3' 'c-/J" Verum equidem estartem inveniendi non nifi cum inventionibus fimul posfe perfici. At ego, non ut eam abfolvamusverum ut incipiamusvo- lo. Tantum enim velis, quantum posfis, fi tan tum non posfisquantum velis. Quidni ex iis qua', jam in poteftate habemus, fubfidia eorum fu- mamus, quae ob difRcultatem ne quidem attigimus? Multas variasque veritates, a Mathematicis in- ventas esfe, ac in dies inyèniri, videmus et ap- plau-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 297