2Ó4 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE
keuren het goedmet handgeklap entoe-
juichinge. Maar zoo een fchryver, of
uitfchryver der Redeneerkunde eens
dacht, dat hem deeze taak ware opge
legd dat hy onderzoek moest doen
hoe zoo veele en zoo verfchillende waar-
heeden zyn uitgevonden hoe ervan de
eene tot de andere, een overgang ge
maakt zy? wat, by geval, aanleidinge
tot deeze of die dingen op te fpooren
gegeeven hebbe? welke drift en luim de
menfchen op deezen weg gebragt heb
be hoe ditnu en danhun in de gedag-
ten kon koomen? dan is er geenzints aan
te twyffelenof de uitvindingen en der-
zelver manieren, wel overwoogen zyn-
dy, zouden de beste uitvindings regelen
aan
plaudimus. At fi quis Logices fcriptor, vel ex-
fcriptor, id fibi negotii datum putaret, ut quaere-
ret, quomodo tot tamque diverlie veritates, fint
invents? qui, ex una earum, tranfitusfit faétus in
alteram? quid forte occafionemad haec, vel illa
qumrenda, dederit? quis genius in banc viam ho
mines induxerit? quomodo hoe, vel illud, illis
in mentem venire potuerit? nihil dubitandum est,
quin inventiones, earumque modi debite_ perpenfi,
optimas invënfendi regulas fuppeditarent. Sed ve
rpor ne nimium a plerisqueJLo'gicis petierim, Res