268 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE
aanmerkinge naamenop welke de zie
le uit het een tot het an der overgaat, en
dikwyls uit de minfte omftandigheeden
alles weetwat zy zoektzoo zou het
gebeuren, datzy de order, welke de ziel
houdt, zouden zien; en zoo zouden wy,
deeze order kennendeen dezelve tot
zeekere regelen gebragt hebbendezoo
dikwerf het ons behaagde die zelfde
werkinge der ziel herhaalen, welke de
ziel nunaar haar byzonder goedvin
den en niet naar het onzevolvoert.
Misfchien twyffelt gy, of de manier, op
welke de ziel werktwel onder zeekere
wetten konne of moge gebragt worden?
Want, gelyk een Poëet, zoo wordt ook
een Uitvinder niet gemaakt maar gebo
ren
'xr^r f^5
tores; fi modum, quo mens ex uno, in alterum
tranfit, ex minimis üepe circumftantiisomne id
quod quterit, cognofcit, obfervarent: ita fieret,
ut ordinemquem ilia in inveniendo fequitur per-
fpicerent, quo cognito, in certasque regulas re-
■da&o, easdem intellectus operationes, quas nunc
mens fuo, nonnoftro, arbitrioperagitquotieslu-
bitum esfet, repeteremus. Moduro tarnen, quo
anima operaturlegibus comprehendi posfevel
debere, forte dubitas? Uti eniin Poëta, ita Inven
tor