386 J.PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE de veerkragt zyde zwaarte? of de aantrekkinge hoe het by gekomen zy dat het één deel der Jloffe meer faam- gedrukt zy, dan het ander? volgens welke wet zy zich poogt uit te zetten? In de vloeiftoffenwelke onder eikande ren vermengd zyn, moet de werkeloos heid, ftootinge der deelen, verfchillen- de famenkleevingeen afzonderlyk en te famen, in overweeginge koomen. Daar de gewrochtenten fterkflenvan eikanderen verfchillen, moet men zyn best doendat men eenige betrekkinge van de eene op de andere ontdekke: en men moet beproevenof misfchien verfchillen de uitwerkingen onder eene wet kunnen gebragt worden? De fa- menhang tusfchen dezelve, wel waar genomen zal ons vele dingen leeren. Die, quid illud fuitulerit? an elaiticitas? an gravitas? an attra&io? qui evenerit, ut una pars materiae, magis comnresia fit quam altera? qua lege, illa, fe expandere nitatur? in fluidis, l'ecum invicem permixtis, inerria, impadtio particularumdiverfa cohaefio, feorfim, conjundtimque funt confideran- da. Ubi effedtus maxime funt diverfi, opera dan- da, ut aliqua inter ea relacio detegatur, tentan- dumque, an effedtus diverfi, eaedem forte legi fubjici posfint? conncxio, inter ea obferyata, mul-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 320