VRAGE VOOR 5T JAAR MDCCLXXn. 295 mas in den mond: indien ik het lidtee- ken niet zieindien ik het met mynett vinger niet aanrakeof met myne hand betasteik zal geenzints gelooven. Maar ik oordeele, dat men in de Natuurkun de voornamentlyk moet opgeeven, V geen wy zelve gezien of gehoord hebben maar echter ook, dat er geloof plaats moet hebben. Gewisfelyk alle de New- tonianen zouden hunne eigene glazen uitfmyten, indien zy, in de Natuur kennis, geene plaats aan de Vooron- derftellingen wilden verleenen. Nooit heeft de groote newton, noch door Wiskunde, noch door Proefnemingen beweezen, dat elk deel der ftoffe door een ander deel wordt aangetrokken; maar toen hem zyn vernuft dit inlui- ilerde, gaf hy er geloof aan, en nam T 4 jhe.t nip videro ve(ligium nsfi digito tetigero vel manu paba- vero7iequicquam eredam. Ego vero exiftimoca ma xime in Phyficis enarranda esfequae vel ipfi vidimus vel audivimusfidei tarnen etiam locum esfe. Sua certe vineta finguli Newtoniani casderent, ii nul lum hypothefibus locum, in Scientia naturali asiig- nare vellent. Nunquam magnus Newtonus, vei per matheiim, vel experimentis, demonftravit, omnem materiae partem attrahi ab aliafed admo- nenti hoc genio fidem adhibens, illud ad explican-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 329