gerregt in de Wysgeerte op te draa-
genom dat door haar dees en die tot
de waarheid gekomen isen dat zonder
haar niemand dezelve heeft kunnen uit
vinden. De Natuur heeft ons met zul
ke fcherpziende oogen niet begiftgd,
dat wy aanftondsby het eerst aanky-
kenden wegwelke naar eene zekere
wetenfchap heenenleidt, zouden zien,
en in geenerleye bypaden van gisfin-
gen vervallen. En voorwaar, 't is be
ter dat mendoor het zoeken van
de waarheid, in eene dwalinge vervalt,
dan dat men die in 't geheel niet zoe
ken zouwant eene dwalinge kan men
kennen en verbeteren, maar de waar
heid kan men niet vinden, zoo men
haar niet opzoeke. Ik betuige, dat zoo
dikwerf ik de Newtonianen tegen de on-
T 5 ma-
VRAGE VOOR 'T JAAR MDCCLXXH. 297
lofophica donandas, fullïcerct, per illas aliquem,
ad veritatem pervenisfe, ec fine illis neminefn po-
tuisfe. Non ita acutis nos natura donavit oculis,
ut primo ftatim intuitu, viam, qua ad certain
cognitionem iturvideamus, et in nulla conjeótu-
rarum diverticula incidamus. Etprofedlo, praeftat
quaerendo veritatem in errorem incidere, quam
earn non quaerereerror enim cognofci ec emen-
dari, fed Veritas nifi quaefica invenin nequit. Ego
fateor, me, quoties Newtonianos contra immo-
di-