3ó2 j.pap de fagaras antwoord op de
Maar denkelyk zal iemand vragenhoe
moet men de overeenkoomfte der Vooj*-
onderftellinge met de Natuur onderzoe
ken Hier meene ikdat deze Theolo-
gifche zetregel kan te ftade komendat
men een onderfcheid maketusfchen het
geen bovenen het geen tegen de Reden
is. Indien ereenige Verfchynzelen niet te
gemakkelyk uit kunnen verklaard wor
den en er evenwel niet tegen fchynen
te ftryden, denke ik, dat men zooda
nige Vooronderftellinge dulden mag
(zoo zy voor 't overige gemak aan
brengt). Want dikwyls zyn die dingen,
die uit de Vooronderftellinge niet fchy
nen te volgennoodzakelyke gevolgen
derzelve; maar verre af, zoo dat wy
die niet eerder kunnen befpeurenvoor
dat wy verderen voortgang gemaakt
heb-
•c^fr 1 cgr r J 'OfOC2Of
Qua vero ratione, examinanda fit hypothefeos
cum natura convcnientia? quaeret aliquis. Illud
Theologorum hic obtinere putem, diftinguendum
esfe inter id, quod est fupra, ct quod est contra
rationem. Si quaedam phoenomena non fatis com
mode ex eaexplicari ,neque tamen illi repugnare vi-
deanturferendam earn esfe(.fi cetera commoda fit)
puto. Saepe enim ea, quae non fequi videntur ex
hypothefifunt fequelae ejus neceslariaeat remo-
tiores quas non nifi ulterius progresluri obferva-
mus,