VRAGE VOOR 'T JAAR MDCCLXXn. 303 hebben; en fomtyds zyn zy zelfs zoo nabydat zy, door hunne al te groote na- byheid, onze oogen verbyfteren. Maar het is niet noodigdat ik waarfchouwe dat als maar een zeer gering gewrocht met de Vooronderftellinge ftrydt, men dezelveeven daarom, aanftonds verwer pen moet; want hier heeft de zetregel plaatsdie in iets gezondigd heejtis fchul- dig aan alles. Dus alhoewel het Waereld- ftelzel van Ptolemaeus ook fcheen te voldoen aan de waarnemingen van zy- nen leeftyd, zoo volftrekten nochtans de bewegingen van Venus en Mercuri- usdie tegen dit ftelzel ftreeden, om het zelve geheel en al te verwoesten en over hoop te werpen. Maar wie zal ons leerenhoe en waar wy zulke Vooronderftellingen zoeken moe- mus; faepeita propinquae, ut ipfa vicinitate ocu- los eludant. At fi vel minimus efFeftus cum hy pothec pugnet, earn protinus rejiciendam esfe, non opus est ut moneam; obtinet enim hic regula: qui in uno peccaveritreus est omnium. Ita licet fyitema Pcolemaicum reliquis ejus temporis obfervationi- bus fatisfacere videbatur, foli tarnen Veneris, et Mercurii motus, illi repugnantes, ad illud deftruen- dum, fufficiebant. Quis vero nos dgcebjt, ubi tales hypothefes et quo-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 337