gebragt is, heeft Cartefius meÊ rederx
kunnen vermoedendat ook de deeltjes
van het licht, niet uit het lichtend lic
haam voortvloeienmaar dat het licht
beftaat, in eene zekere beweginge der
fynere ftoffe. Dus moest men de ei-
genfchappen van het licht en deszelfs
uitwerkzelen, naawkeuriger onderzoe
ken op dat het bleekeof er iets of
niets van de waarheid, in die gisfinge,
ware opgewonden. Zoo verre is het er
van daandat men den Geest zou mo
gen bedwingen en uitblusfchendie uif
de gelykvormigheden gisfmgen vormt,en
het een uit het anderzonder tegen zeg
gen der overeen ftemmingeafleidtdat
wy liever met reden daar over bedroefd
zyn, dat de uitvinders in eene algemee-
IV, DEEL. V n§
P»S-
VRAGE VOOR 'TJAAR MDCCLXXH. 3©|
X-ffTX? •«-£ r "Cf
concitato, deberi, jure Cartefius fufpicari poterat^
lucis etiam particulasnon ex ipfo corpore lucido
emanare, fed in certa materiae iubtilioris agitatio-
ne, confiftere. Erant itaque lucis proprietatcs,
effe&usque accuratius examinandi, ut appareret9
num fua conftet conjefturae Veritas, aut tninus.
Tantum profefto abest; ut liberior, ex fimilibus
aliquid conjiciendi, unumque ex alio, non in vita
analogia, colligendi fpiritus, coerceri debeat; u£
jaotius merico doleamusinventis naturae non re-