go6 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE
xie gelykheid berust hebben, by het
maaken van natuurlyke uitvindingen,
daar de overeenftemminge niet tegen
aanliepen dat zy die uitvindingeals
eene aaneengefchakelde Allegorieniet
hebben vervolgd, descartes hadt reeds
vermoed, dat er eene overeenftemmin
ge was tusfchen het licht en 't geluid.
"Maar 't is nog niet lang geleden, dat
euler, de voornaamfte Wiskunftenaar
onzer eewedie overeenkoomst verder
uitftrekteen er ook de manier uit ver
klaarde op welke de duistere lichamen
licht kunnen voortbrengenen er de
groote verzwageringe tusfchen de ko-
leuren en de klankendie tweeledige
zangkunde der fpeelende Natuur, in
ontdekte. Voorzekerindien men eene
juis-
pugnantibus analogis, in generali aliqua fimilitu-
dine, inventores ejus fubftitisfe, neque illam, ve«
lilt continuam quandam allegoriamlongius profe-
quutos esfe. Analogiam, inter lucem et fonum,
jam Cartefms fufpicatus erat. At non diu factum
est, ut ulterius eam extenderit, et modum etiarn,
quo corpora opaca lumen producere posfint, ex
ea explicaverit, infignemque inter colores et to
nos, affinitatem, geminam naturae ludentis mufi-
cam, dtetexerit, princeps feculi noftri mathemati
cus.