VRAGE VOOR 'T JAAR MDCCLXXII. 309
te vooren geene andere oorzaken te hulp
roepen, om een verfchillend gewrocht,
dat men, zco'tzyn kan, or. der eene en
dezelfde wet moet zien te brengente
verklaaren, maar liever zyn best doen,
om het uit eene en dezelfde werkzaam
heid, uit te leggen.
't Zou noodig zynom den aard van
eenige Verfchynzelen naawkeuriglyk te
doorziendat de inwendige gefteldheid
der lichamen, in welke zy voorvallen
ons bekend ware. Men moet derhal-
ven zyn best doen, om te zien, of
men die niet, of door eene Gisfinge,
of door andere gewrochten, ontdekken
kan, en door de wetten der overeen-
ftemminge, by wettig gevolgbepaalen?
Of men misfchien niet, door het wil
lekeurig aanneemen van eene gedaante
V 3 of
fi
fae ad hoe advocandac, ut diverfi effeétus, ad
eandem fi fieri posfit legem revocandi, eadem ope-
ratione expiicentur.
Ut Phoenomenorum quorundam ratio accuratius
perfpedta esfet, oporteret, ut interior corporum,
in quibus eveniunt,ftrutturanota esfet. Tendandum
itaque, num forte ea, vel conjeétura detegi, vel
ex effeftibus aliis, per leges analogiae, colligi pos-
fit? Num forte, ex asfumta pro arbitrio figura
ftruéturaque, phoenomenon explicari posllt P aut