VRAGE VOOR 'TJAAR MDCCLXXH. 383 den aan ons verfland vertoonen, die ons eene volkomen of ten minfte ge noegzame kennis verfchaftom ons te overtuigên, dat hetgene wy kennen, wel kennen en dat wy ons hetzelve verbeeldenzo als het in der daad is. De moeilykheid nu beftaat, in zich te verzekeren van hetgene 'er is, en 'er zich zo volmaakt van te verzekeren dat het niet mogelyk isdat men zich be- driege, want die verzekering, die vol komen gerustheid, is het geen men blyk* baarheid, noemt. Men moet derhalven zoeken te be palen waarin eigentlyk de blykbaarheid bellaat, wanneer men dit woord voor eene .zo volmaakte kennis neemt, dat het fan- dans la maniere dont les iddes f'ofFrent notre efprit, qui nous en procure une connoisfance com- plette, ou du moins fuffifante pour nous convain- cre, que nous connoisfons bien ce que nous con- noisfonsque nous nous le repre'fentons tel qu'il est. La queftion maintenant est de f'asfurer de ce qui est, de Pen asfurer parfaitementqu'il ne foit pas posfible qu'on fe trompe: car, c'est cette asfurance, cette certitude parfaite, qu'on appelle Evidence. Déterminer done en quoy confide préeifemenc i' Evidence en prenant ce terme pour une connois-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 417