VAN" VERSTAND EN WILLE. 459
en fchandelyke van ondeugende dingen
en bedryven, eene tegengefteldeonge
noegen en af keerigbeid baarendeaan
doening gewaar worde, en of men dee-
ze aandoening een zedelyken Jmaakof
een zedelyk gevoel zou mogen noemen.
Hierover kan geene bedenking vallen.
Zo een zedelyk gevoel behoorde een ei-
genfchap te zyn van alle Zielen, die wel
denkenen het is een kenmerk van een
teder en door de indrukken van goed en
kwaad levendig getroffen gemoedalle-
zins dienende, om tot deugdzaame ge
zindheden en bedryven behulpzaam te
zyn. De Moralisten konnen geen werk
genoeg maakenom dit zedelyk gevoel
in de harten aller menfchen te verwek
ken en levendig te houden. Maar de
vraag is: of'er een zedelyk gevoel is,
eene inwendige bevindingen als'twaare
zesde zin, die oorfpronklyk by elk
mensch, in zo ver hy een moralisch
wezen is, gevonden word, die door het
redelicht zyn beftaan niet heeft, en van
alle duidelyke verhand s voortellingen
onafhanglyk is, en waardoor we aan-
ftonds gevoelen, wat zedelyk goed en
kwaaden wat recht en plicht is. Een
gevoel derhal ven, dat, als het eerfte
grond-