464 J. W. PARIS OVER 'T VERBAND
de eene wil, wat de andere niet wilen
altoos kryg voerende, om eikanderen
het bewind te betwisteneven gelyk de
twee Godheden van zoroaster.
Daar was een ty ddat men aan elk vcr-
fchynzel een byzonder en eigen beginfel
wilde toeeigenenmen geloofde daarom
ookdat de zedelyke verfchynzelenin
welke men zo dikwyls eene tegenftry-
digheid ontwaar word, niet konden ver
klaard wordendan door de vooronder-
flelling van twee zulke Zielen in een en
denzei ven mensch. Waren 'er zulke
twee Zielen niet, en moesten zo veele
verfchillige en tegen eikanderen aanloo-
pende zedelyke verfchynzelen uit een en
hetzelve beginfel afgeleid worden, men
dachthoe is het mooglykdat 'er dan
Zo eene aankanting en tegenzinnigheid
tusfchen Verftand en Wille zoukonnen
plaats hebben. Hoe valsch deeze rede
neering was, heeft de beroemde Philo»
fooph mozes mendels zoon in
zyne byvoegzelen tot de brieven over de
bevindingen aangetoond welk werkje de
Heer petsh in 't Hollandsch overge
zet, en in navolging van den Heer Pro*
fes for abbt, die het in 't Fransch had
vertaaldonder den tytel van Onder