VAN VERSTAND EN WILLE. 477 Men ondcrfcheid eene doode en eene levendige kennisde eene blyft werke loos, de andere gaat in het begeerte vermogen over, en brengd daar eene bepaalde uitwerking voort. Het onder- lcheid is waarachtig, maar het brengd ons daar niét, waarwe zyn moeten. Hoe word de kennis levendig en werk- daadig? even dit is het, dat men weeten wil Welke trap van klaarblykelykheicf en zekerheid word tot eene levendige kennis vereischt? Moetze beilaan uit louter duidelyke begrippen, daar zich geene onechte en verwarde denkbeelden inmengenmoetze haare zekerheid ver- krygen door een inzien in den faamen- hang der zedelyke waarheden, moetze de eene met de andere konnen verbin den en dat verband afleiden uit on wraak- baare grondbeginfelen Dan waren dc Wysgeerendie de konst van betoogen verdaan, de deugdzaamfte menfchen, en men vind eenvoudigen, die in het beoefenen van hunnen pligt yveriger en getrouwer handelen, dan de grootfte Geesten. Hoe dikwyls leerd de onder vinding, dat zodanige kennisfen, die door redeneering verkreegen worden, minder werkzaam zyn, dan zelfs de zul-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 513