478 j. w. paris over 't verband zulken, die de zinnen voortbrengen. Hoe dit komt heeft de reeds gemelde Heer moses mendels zoon in het te vooren aangehaald boekje door eene nieuw uitgedachte hypotheje getracht begryplyk te maaken. De onderilelling is den naam van een diepdenkenden Philofoophen het onderzoek der Wysgeerige waereld waerdig, daarom kan ik niet voorby, om 'er een kort bericht van te geeven Zyne gedachten komen hierop uit, dat ae werkkracht der kennisfe in de Jaamgeftelde rede gelyk is 1. met de hoeveelheid van het goede, het welk wy in een voorwerp ge waar worden. 2. met den graad der kennisfe, die wy van dat goede hebben. 3. omgekeerdmet den tyddie ter overdenking van het zelve goede vereischt word. Hier uit trekt hy dit gevolg, dat eene kennis, die minder waarduidelyk en zeker is dan eene andere, des niet te min met meerder kracht op de neigin gen en begeertens der ziele kan werken

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 514