484 J. w. PARIS OVER 'T VERBAND die eenvoudiger, en daarom ter bevor dering van het bedoelde oogmerk dien- ftiger is. Daar zyn zekere grondbegin- felen die elk en een iegelyk by de min- fte oplettendheid in zich zeiven ontdek ken kan, om dat ze op den bodem van zyne eige ziele liggen't zyn algemeene, zekere en onlochenbaare bevindingen, niet nu en dan, maar ten allen tyden, niet van deeze of geene, maar van alle menfchenvan dien aard is hetdat elk zich zei ven lief heeft, dat elk daarom gaern volmaakt en gelukkig zyn wil. Daar is toch by alle geestelyke Wezens eene ingefchaape begeerte, drift of «2- JlinClhoe men het ook noemen wil, tot de volmaaktheid; 't komt 'er maar op aandat men eene waare van eene ingebeelde volmaaktheid onderfcheide, welk onderfcheid door een weinig be daard overleg van hetgeen voor onze natuur omftandigheden en betrekkingen dienllig of daarmede ftrydig isen dik- wyls al zo klaar uit eene aanfchouwende kennis van daaglykfche voorbeelden en ondervindingenzonder veel moeite kan opgemaakt worden. Hieruit volgd dan dat de mensch door zyn eige natuur verpligt word, om te doen, wat hem en zyn

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 520