496 J. W. PARTS OVER 'T VERBAND
anderen in den voortgang der zedelyke
verbetering eenig onderfcheid zynen
dit kan van verfcheide oorzaaken afhan
gen die niet altoos in eene mindere of
meerdere benaerftiging haaren grond
hebben. Men vind goede inborftendie
de natuur zelve fchynt opgelegd te heb
ben tot eene meerdere vatbaarheid voor
moralifche indrukkenen die door eene
buigzaame gemoedsredelykheiddoor
een edelen waarheidszin, door eene by-
zondere tederheid in hunne bevindingen,
dus gevolglyk door een fyner zedeiyk
gevoel met meer fpoed hunnen weg vor
deren doch in het algemeenby allen
zonder onderfcheid zyn 'er trappen,
langs welke zy moeten opklimmen van
het mindere tot het meerdere, tot datze
volmaakter en volmaakter worden.
Het einde van de zaake is, die v/el
wil voortgaan en eene hebbelykheid er
langen, moet eerst beginnen. Elk be
gin is reeds een gedeelte van onzen pligt.
Kan het volbrengen van onze verplig-
ting niet gefcheiden worden van een in
nig genoegen, hetgeen altoos een ge
volg is van de bewustheid, dat men zy-
nen pligt gedaan heeftzo word de vol
doening, die men daar over in zyn ge
moed