'54^ J. F. HENNERT OVER DE 3) Hoe groot is het verfchil der zee- lengten op beide Paskaarten, wanneer een fchip onder 6o° breedte W. N. W. uit gezeildtot de hoogte van 70° gekomen is Op de fpherifche paskaart is het ver* fchil der zee-lengten 1439 tang, 67° 30' 3474' 570 54'. Op de fpneroidifche paskaart is het verfchil der zee-lengten 3450 57° 30'. De dwaaling uit de fpherifche kaart voortkomende bedraagt 24' of f0dus omtrent 5 mylendewyl de middelgraad der lengte io§ mylen uitmaakt. 4) Hoe groot is het verfchil der zee lengten tusfcben twee plaatfen op beide Paskaartenwanneer een Jchip onder de breedte van 70° W.N. W. uitgezeildtot de hoogte van qf gekomen is Op de fpherifche paskaart is het ver fchil der zee-lengten óo° 24' en op de andere 6o° 2'. Dus bedraagt de dwaa ling 22' of 2| mylen op een verfchil van 5 graaden in de breedte. 18. Uit de opgeloste gevallen kan men deze gevolgen zeker afleiden, dat 1) de gewoone paskaarten tot de breed te van 50° buiten vrees van feilen kun nen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 576