DE TWEEGEVECHTEN. 563
van de fchuld niet op my: t hong niet
van my af, de ongehoorzaamheid aan
Uwe wetten en de verachting van Uw
voorbeeld verder uitteftrekken. Gy zyt
rechtvaardig, en dus zult Gy my die
kroon niet weigerendie myne dapper
heid verdiend neeft".
Wie fchrikt niet van deze redenkave
ling en is echter de fchilderyhoe
zwart ook, niet naar waarheid, en is
men niet genoodzaakt, wil men zyn
oordeel niet verkrachtenhet gezegde
van dien Schryver te onderfchryven
ten zy men liever het godloos gevoelen
van eenen Mutius wilde volgen, waar
van de Raadsheer slicher gewaagt
ch, 5 30, die, fchoon een Christen,
ftaande hield, dat wie gehoor wilde ge
ven aan de voorfchriften van den Chris-
telyken Godsdienst, verbannen moet
worden uit het lichaam van hun, die
het hun beroep rekenen, de eer en de
orde der Ridders voor te ftaan. En
het is te verwonderen, dat treuTle-
rus, Vok 2. difp. 32. Th. 6. lit. 9, de
tweegevechten heeft verdedigd doch
hy werd hierin wederlegd door bacho-
vrjS in mtiï) en door goswinus ab
Nn 2 es-