DE TWEEGEVECHTEN. 565 Ik hoorde eens een vader aan zyn zoon die gereed ftond naar de Academie te vertrekkendeze Christelyke les geven Jongen! gy moet niemand beledigen, geen rujie zoekenmaar gy moet ook vooral u kaas en brood niet laten nemen. Is dat niet gezegd, wanneer men u op de teen traptmoet gy het rapier in de hand nemen en uw party op het lyf ko men Ik wilde zoo een vader wel eens vragenindien zoo een jongman het on geluk hadof een ander neer te leggen of zelf dat lot te ondergaan, hoe zoo een vader het met zyne confcientie zoude maken Een andere reden van het niet uit roeien isdat die fcherpe plakaaten in de daad flomme honden zyn, die wel geketend en gemuilbandnaauwlyks konnen baffen, klinkende metaalen en luidende fchellendewyl dezelve naauw lyks uitgevoerd worden. Want zelden wordt 'er navraag op zoo eene misdaad van eer gedaan, en is het al te klaar- blykelyk, men zoude wel verzoeken en veelligt verkrygen brieven van remisjie of landwinningenheeft men wat in vloed, ook wel bfieven van abolitie daarby komt, dat wy die heilzaame bul- Nn 3 bak-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 603