we en waarlyk al te enge paaien der zelfs- verdedigingen het uiterfte gevaar 'tgene hy loopt, om door beulshanden als een' eerloozen te moeten flerven, by over- fchryding van dezelve? Ik weet wel, dat, om van anderen niet te gewagen, de groote püffendorf (d), die deze Hof uit de beginfelen van het natuurlyk recht zoo heerlyk beredeneerd heeft, op de vlucht heeft aangedrongen, maar dan wanneer die veilig en gemaklyk ge- fchieden kan, en getoond, dat die in dat geval aan een krygsman zelfs tot geen de minfle oneer kan verftrekken hy merkt echter te recht aandat het vluchten dikwyls niet raadzaam, ja zeer gevaarlyk is wyl men zyn' vyand den rug eens toegekeerd hebbende, aan hem een onherftelbaar voordeel geeft, alzoo men buiten de mogelykheid is zich weder om in een Haat van tegenweer te Hellen. Ja geftelddat men al vlugger ter been dan zyn aanvaller zy't kan echter zyn dat men door onvoorziene toevallen in het vluchten verhinderd worde, ftrui- kelenen vallen kan, en dan is men zeker het flachtoffer van een brutaalen agres- feur. Weshalven het my, onder verbe- te- 57© W. SCHORER OVER (d) De jure Nat. ét- Gent. lit. 2. cap. 5 13.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 608