DE TWEEGEVECHTEN. 573
laten belovenindien dit gefchieddezoo
zoude, geloof ik, de vrees van meyneed
krachtig op het gemoed van veelenzoo
niet van allen, veel vermogen; ten min-
ften daar was een allerbillykst voorwend-
fel om zoo eene uitdaging van de hand
te wyzen.
Eindelyk komt het my voor, dat de
Souverain vooral behoorde te zorgen:
i. Dat een beledigde niet grootelyks ge
goed zyndetegen een meer vermogen
den in rechten konde verfchynen, daar
het in tegendeel in onze loffelyke pleit-
banken gedoogd wordtdat onze Hee-
ren pleitbezorgers (nam pragmaticorum
ver Int a natiozegt bynkershoek) dub
belen loon in een attie van injuriezoo
als dezevermogen in rekening te bren
gen en ik twyffele zeerof de makers
van de lysten van falarisin dezen, wel
als groote rechtsgeleerden gehandeld
hebbendaar de rechten ons leerendat
men het leven en goeden naam in een
gelyke weegfchaal moet leggen9 ff.
manum vind(lib. 40. tit2). Dus ik voor
my zoude oordeelen, wel zoo wel met
een gezonde rechtsgeleerdheid te conve
niëren, in het cas JubjeCthet Jalaris te
halleveren als te verdubbelen. 2. Dat een
be-