574 w. SCHORER OVER beledigde fpoedige uitwyzing van recht konde verwachtenen niet met verfchei- den beroepingen könde afgemat worden. Zeer nadrukkelyk laat zich hier over uit een zeer vermaard Schryver (h), in dezer voegen "Ik ben beledigd, en mogelyk had ik my al gewroken, had gy my niet door uwe wetten de handen gebondenik beklaag my des nietzelfs heb ik in dezelve ingeftemd, maar op voorwaarde, dat gy myne plaats zoud vervangen, en dat gy al uw macht ter myne verdediging zoud aanleggen. Ik heb myne verbintenis niet verbroken, en ftil gezetent is thans uw plicht de uwe te vervullenen in myne plaats voor my werkzaam te zyn. Ieder oogenblik tydverzuim is eene verbreking van uwen eeden 't zou verfchrikkelyk zynmy de krachten benomen te hebben, die de ftaat der natuur my gaf, om my zonder verdediging over te geven aan de ramp- fpoeden van den ftaat der Maatfchappy". En Haar Ed. Groot Mog. de Heeren Staaten van Holland hebbenby plakaat van den 22 Maart 1657 (i), uitdrukkelyk ge- (h) BURLAMACQUI Principes du droit de la Nat. et des Geus Toni. VI pa'g. 4 tq. Tverdon 1J68. (ij Groot Placaatboek Vol. 2 bl. 459.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 612