620 A. BONN ONTLEED- EN dien zelfden hals, bevond zich met den moedermond nog op de hoogte en in de richting der boven-opening van het bekkenterwyl al het overige van het lichaam en bodem der baarmoeder achterwaarts omgebogen, binnen het bekken, en wel tusfchen de fchede en endeldarm, was ingezakt. Ik bracht, hierop, myne hand ge- maklyk, tusfchen deeze omgebogene baarmoeder en den endeldarm, in het bekken, en konde nu den bodem der- zelve, naby het ftuitbeen gelegen, on- derfcheppen; en nevens de daar bin nen bevatten vrucht uit het bekken op halen, en voor de lendenwervelen plaat- fen. De baarmoeder, dus geplaatsthad de gedaante van eenen vry grooten plat- achtigen en eijvormigen zak (n); maken de de verwyde hals eene holligheid uit met het lichaam en den bodem. De trompetten van Fallopius liepen nu van de eijerftokken fchuins opwaarts naar den bodem. De ronde banden ftrekten zich meerder naar den voorkant derzel- ve uit. De baarmoeder had op eenige weinige plaatfen aan den achterkant, ontftokene en als verdikte plekken. Het (n) Ibid. Cap. VI. 7.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 658