VROEDKUNDIGE WAARNEEMING. 62Ï Het kind lag, gelyk te voren, met de voeten naar den moedermond, met den rug naar de rechterzyde, en met het hoofd, naar de borst eenigfms overge- bogen, in het linker gedeelte van den meest verwyden bodem: hetzelve was gaaf en welgemaakt, en, naar gisfing van tusfchen de zes en zeven maanden hebbende van het opperhoofd tot de voetzooien de lengte van negen dui men. De navelftrengelf duimen lang, had niets aanmerkelyksdan de ver- fcheidene kronkelingen, die, gevoegd by de vry groote hoeveelheid van wa ter, de beweegingen der vrucht, by het leven, deeden veronderflellen. De moederkoekvan geene uitftekende groottewas aan den voorkant (o) van het lichaam en bodem der baarmoe der aangehecht, en had dus, by de verplaatfing en ombuiging derzelve, binnen het bekken, tegen den endel darm aangelegen. De wanden van de baarmoeder had den weinig diktedoch iets meerder op de plaatfe van de aanhechting der moe derkoek. Het bekken was natuurlyk, en ruim ge. (o) Ibid. Cap. VI. 7,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 659