VROEDKUNDIGE WAARNEEMING. 623 3.) Dat de pisblaas niet eindelyk ge- borften is (t); noch de nieren ont aard, en de pislyders verwyd waren: (u): maar, deeze aan beide de zyden natuurlyk zynde, de blaas alleenlyk buiten maate was uitgezet. 4.) Dat de baarmoeder niet flechts het bekken alleen opvulde (v); doch ook niet tot de hoogte des derden len denwervels was opgerezen (w): maar,, integendeel, niet aan tot voor den on derhen lendenwervel uitpuilde,, en, in den hals achterwaarts omgebogenmet den bodem zeiven tot aan het ftuitbeen was nedergedaald. 5.) Dat de nageboorte of moederkoek aan den voorkant van het lichaam en bodem der baarmoeder was vereenigd. 6.) Dat de uitwendige opening van den pisweg zeer hoog achter den boog der fchaambeenderen was opgetrokken en verborgen. Indien men derhalven uit deeze on- derfcheidende byzonderheden eenige gevolgen mag afleiden, zullen de oor- zaaken dier verfchynfelen ook eeniger- maa- Ibid. Cap. VI. 4. (iO Ibid. Cap. VII. 4. £v) Ibid. Cap. VI. 5. (w) Ibid. Cap. VII. 6.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 661