32 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE
fchinge van het gewigtig raadzel der
Voortteelinge, heeft uitgedagt, veel van
hare waarde verliezenom dat zy niet in
agt nemen de onmogelykheidomdoor
eene grove Inbeeldingskragt misleid
vonnis te vellen over de eigenfchappen
van het Zaad, dat, tot byna in het on
eindig fyne toe, een werktuigelyk be-
ftaan bezitten moet.
Men behoeft flegts den voortgang der
Kunftenen Wetenfchappen, in devoor-
ledene en tegenwoordige eewe, naar te
gaan, om van de nuttigheid der Gevolg
trekkingen uit de Proeven en Ontdek
kingen, die reeds gedaan waren, over
tuigd te worden, helmont, baco,
Paracelsus en Sylvius hebben
immers de Proefnemingen der Chymie
of Scheikunde ongemeen uitgebreid, en,
ofTchoon zyzoo wel als hunne leerlin
gen, doorgaansch wat al te voorbarig
in 't Gevolgtrekken waren, moet en mag
men egter geenzints ontveinzen dat
zy, ja de Alchymisten of Goudzoekers
zelveverbazende Verfchynzels hebben
waargenomen en bekend gemaaktwel
ke ons nu menige verborgentheden der
Nature leerenkennen, enookeenigzints
op