Ó32 J. W^ TE WATER OVER HET
III, Uit het gezegde volgt, dat het
redelyk zy, de geitorvenen te begraven
maar ook, dat het dwaas en fchandelyk
zydie wyze van begravenis te verkie
zen welke allerfchadelykst is en gantsch
ftrydig met de voornaamfte drangre
den, om welke het begraven der lyken
in gebruik gebragt is.— Ik bedoele
die vuile en Hinkende gewoonte, om de
dooden binnen de ftedelyke muuren te
bewarenen in de kerken of op de kerk
hoven optefluiteneene gewoonte, in
Nederland algemeen aangenomen, en
door de meesten goedgekeurd; eene ge
woonte nochtans, welke ik van voorne
men ben in deze Verhandelinge te be-
flrydenniet uit een beginfel van grilli
ge eigenzinnigheid, maar op grond van
Volkomen overredingeen met een oog
merk, om het nut van myne landge-
nooten, ware hetmogelyk, te bevorde
ren.-Ik kenne eenigszins de kracht
van 't bygeloofvan ingekankerde voor-
oordeelen, van verouderde gewoonten,
van eigen belang en trotzen waan. Het
is moeilyk, zoo niet gevaarlyk, zich
daar tegen te verzetten. Men kan aan
Zulke ondernemingen de hatelykfte be
namingen geven. Het zy zooDit al-