642 J. W. TE WATER OVER HET dooden buiten de kerken en deden ter aarde te bededen.Zoo dra zich de allerminde bekommering opdoetdat de pest van elders tot deze landen zou konnen o verged ragt worden, ontbreekt het niet aan de bekwaamde middeien, welke onze lofwaardige Overigheid in 't werk delt, op dat zulk groot onheil van onze landpaalenonder 's Hemels zegen, afgekeerd blyve. Maar loopen wy geen gevaar voor deze ontzaglyke bezoekinge? Is 'er niet groote reden van vreeze? wanneer aan deze of gene befmettende ziektenop éénen dagin dezelfde dad, dertig of veertig men- fchen derven, en dezen in de kerken, ten minden binnen de dedenbegraven worden. Voorbeelden daar van kan men in de vroegere gefchiedenisfen van Nederland aantreden (y). Ontbreken zy ook wel in latere dagen en by onzen leeftyd?Het gezegde zal genoeg zyn, Cy) In de Annales reriim in Holl. Tra/, gejlarum anno 1481 fpq. 57 word aangeteekend"Item 00c lal men weien datter binnen Utrecht ilerf aan dat buyckoevel fo, datter des daghes waren omtrent xxx of xl doden, fomtyts meer ende min, ende te onfei; Vrouwen Lichtnnsfe maeekte men te Buer- kerck buerkulen, die doden in te graven." Zie MATTHAEI vet. atvi Anale ff. Tom. IIpag. 56 tdit. in 8.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 680