656 J. W. TE WATER OVER HET
der begraafplaatfen, en noch meer op
de herdenkingedat onze geliefdfle
vrienden en dierbaarfte panden aldaar
begraven liggen. Om niet te zeggen,
dat veelen eene zwakheid bekruipe,
om zoodanige kerken, jaaren lang, zoo
niet voor altoos, te vermyden.Be-
fchouwen wy de gronden, waar op de
betamelykheid der begraafnisfen bin
nen de kerken gebouwd wordt, 't zal
blyken, dat zy ongemeen wankelbaar
zyn. Men zegt; de geloovigenzyn recht
dierbaar in gods oogenj e s s heeft
ook hunne lichaamen met zyn bloed ge-»
kocht, welke uit dien hoofde tempelen
van den h. geest zyn. Vooraf moet
men aanmerken, dat de Godvreezende
fchryver alleen fpreke van de geloovigen
Die benaminge zal hier noodzaaklyk in
den fterkften zin dienen opgevat te wor
den. De gegevene omfchryving leert
dit ten klaarflen. Maar wat dan ge
daan met de lyken der ongeloovigen
Zy zullen ook in de kerken moeten
begraven wordenof daar buiten bly-
ven, en van de geloovigen afgefcheiden
worden. Het laatfte is aan veele en
onoverkomelyke zwaarigheden onder
hevig. Wie zal het bepalenzoo dik
werf