40 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE
dezen voorrang aan de Redeneer- en
Bovennatuurkunde betwisten. Zy zelve
matigen zig dien voorrang aanen zy
zouden zig gaarne alleen het regt voor^
behouden, om het fchouwtooneel der
Nature te befpiegelen. Zy fchynen te
vreezen, dat haar de veel edeler Ziels
vermogens in de eere aantastenen den
fchepter, als 'tware, van het Koning-
ryk der Nature, willen ontwringen.
Dwaze vermetelheidBegrypen zy
dan niet, dat zy zelve geene Zintuigen
waren, zoo zig het Verftand en Oordeel
niet verwaerdigdenom hen als werk
tuigen, als eene handfpeekweegfchaal,
hairbuisjes en diergelykenin het Waar
nemen en doen van Proevente gebrui
ken? Blyft dan het oog nog oog, het
oor nog oor, en zoo voorts, na dat de
betrekkelyke vermogens der ziele op die
werktuigen zyn uitgedoofd 5t Is immers
de Ziele, die kykt, opmerkt, waan-
neemtzy is hetdie alleen luistert
kykt, ruikttast en fmaakt. Het oog,
by voorbeeldis zonder de willekeurige
opmerkzaamheid des gemoedshoe kun-
ftig ook door dengrooten Werkmeester
toegefteld, met eerbied gefprokenniet
opgclyk aan het yoortreffelyk Micro*