vrage voor t jaar MDCCLXXn. 41 fcoop van den Heer delleb arre, in de handen van eenen blindeman. Onze zielen daarenboven kyken of luisteren nimmermeerzonder min of meer haar oordeel te gebruikenzonder over den aard der Verfchynzelenover de Oor zaken der Zintuigelyke Aandoeningen, eenig vonnis te vellen. Wie is er onder alle de Philofophen en Godgeleerden, die my het juist oogenblik beperken zal, wanneer de eenvoudige vooritellinge en Befchouwinge overgaat tot het gevolg trekken 't Oordeel is misfchien ruim zoo vroegtydig in de weer, als de Op merkzaamheid. Ja! de Schranderheid zelve, die aanftonds op Analogien denkt, (en wel zoo veel te vlugger en fpoediger, als de Ervarenisfe meer Waar- en Proef nemingen by de werk heeft) kan er on- mogelyk van tusfchen, om het Oordeel en de Redeneerkunde in haar belang te nementen einde die haar de behulpza me hand biedenommet meer beleidin het uitvinden der Analogien en Overeen- komften der Wezens, en, met meer ze kerheid, in het goedkeuren en vastftellen derzelve te werk te gaan. By gevolg zetten de Proefondervindingen en Waar nemingen hoe fraijer en hoe vrugtbaar- C 5 - der

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 75