VRAGE VOOR 'TJAAR MDCÖLXXIÏ. 45 zakelykheid had aangewezen, in het be ramen en befchaven zyner Natuurwet ten. De Redeneerkunde heeft hier hare taak, om het Oordeel te beteugelen dat hetzelve niet te voorbarig befluite ter bepalinge van de Gelykfoortigheid der Uitwerkzels: zy moet het verband der Gewrogten fen Oorzaken betogen: zy moet het Toevallige van het 'Eigen aardige onderfcheiden zy moet beflis- fen, of niet misfchien twee, drie, ja me nigvuldige Oorzaken famenloopentot het verwekken van een Verfchynzel: eindelyk, zy moet ontwikkelen, wat deze en die Oorzaken onderfcheidentlyk toebragten tot het teelenvoldragen en baren eener Natuurgebeurtenisfe. Waarlyk het zou er flegt met de Zintuigen uitzien, indien het Verftand dezelve niet beftuurde. Sedert dat de Heer cheselden, zynen herflelden blindeman heeft hooren verzekerendat hem onmiddelykna dat hy begon te zien, de beelden der voorwerpen naby, en als binnen het oogen wel het on- derfte boven vertoonden, gelyk ook met de Camera Obfcura, welke zig in ons Gezigt bevind, volkomen famen- ftemtj

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 79