54 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE
ftopt door eene voorzigtige bepalinge
van de bronaders der Gevolgtrekkingen,
welke zy in het oog had, op te geven,
waarfchynelyk ten einde men zoodanige
eene tegenwerpinge tegen het Vraagftuk
zelve niet zou kunnen maken. Die
bronaders zyn daar alleen, met uitflui-
tinge van alle de overigen, de reeds ge
maakte Waarnemingen en Pr oef ondervin
dingen. Want zoo luid de Vrage, op
dat wy dit hier, duidelykheidshalven
herhalen: Mag een Natuuronderzoeker
uit de reeds gemaakte waarnemingen en
proef ondervindingen verdere gevolgen
trekken ter uitvorfchinge van de nog on
bekende oorzaken der verfchynzelen Het
lofFeiyk Genootfchap derhalven laat het
trog onbeflist, of de Bovennatuurkunde
en het Afgetrokkene Denkbeeldige ins-
gelyks zou mogen te baat genomen wor
den ter uitvorfchinge van de nog on
bekende Oorzaken der Verfchynzelen;
en misfchien ligt er in de opgenoemde
bepalinge van het Vraagftuk wel eene
Ingewikkelde verfmadinge opgefloten
yan alle Vooronderftellingendie door
peenp Waar- en Proefnemingen behoor-
lyk bevestigd zyn.
Alttai wy behoeven ons over dat
ftuk