ÓO J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE heid, in de laatfte uitgave der Intro due- tio ad Philofophiam Naturalemvan den waereldberoemden musschenbroek, Lugd. Bar. 1762; daar men ook de late re ontdekkingen in aantreft, welke fe- dert nog merkelyk vermeerderd en be vestigd zyn. Waarlyk, elk nieuw Ver- fchynzel, dat zig in die Proefnemingen openbaart, word, als 'tware, een nieuw middel ter uitvorfchinge van de Eigen- fchappen der Elettrïfche Stofïè: en, 't fpreekt van zelf, hoe zekerder men word van het aanwezen en den waren aard dier Eigenfchappenhoe gewisfer men voort kan gaan in het beramen van de Natuur en Werkingen dier Stoffe; om zoo eindelyk tot de Werktuigelyke veroorzakinge dier Verfchynzelen te be- fluiten. Om kort te gaanen een einde te ma ken myner beantwoordinge, op heteer- fte lid der voorgeftelde Vrage, laat eene en dezelfde Proefneminge, nog zoo dik- wyls herhaald en naargebootst worden, zy zal luttel baten, ter verbeteringe der Natuurkunde; maar wanneer ver- fchillende Proefnemingenop het zelfde onderwerp in getal toenemen, dan woe-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 94