86 E. P. SWAGERMAN OVER
yns en de overblyffelen des gebreks
eeten door een fchilfermaakingmet
eene zo fterke en dagelykfche verminde
ring, dat de Lyderesfe my in den zo-
mertyd van 't jaar 1768» verliet; hebr
bende daar van geen andere kenmerken
behouden, dan eene ftofgelykende fchil-
fering der opperhuid. En dewyl het
thans ruim twee jaaren geleeden isdat
ik haar niet vernomen heb, en dat der-
zeiver behoeftige ftaat haar bovendien
verbied zig myne hulpe te onttrekken,
kan ik my zelfs haarer aanhoudende ge-
needing genoegzaam verzeekerd houden.
ZESDE Q E V A
In den nazomer deszelfden jaars, be-
zogt ik een Vrouwe oud omtrent 60 jaa
ren welke in het middendeel van haar
Voorhoofd, een weinig hoger dan den
uiterften rand der Wenkbrauwen, eene
byna zwarte hoornachtige uitgroeijing
hadt» Dit uitgroeifel't welk men om
zyne hardheid veel eer onder de hoor
nen dan onder de wratten konde ftel-
len, Hak airede, meer dan een vierde
deel van een duim boven de huid uit:
gn fgliQQn hetzelve zig niet gemakkelyk