92 E. P. SWAGERMAN OVER ftond. Over dit gezwel't welk zy federt 't jaar 1753 hadt gedragen was ik reeds drie Jaaren te vooren geraadpleegd, de- wyl hetzelve haar toen het gaan ook moeielyk maakte. Agt jaaren voor deeze gemelde raadvraaging, hadt zy het, op den raad van een ervaren Fleelmeester afgebonden; doch met gevolg eener l'poedige wederkeeringeen na dien tyd hadt ieder, die zy daar over onderhou den hadt (ik zelfs), haar geraden niets daar aan te doen, maar het zelve met geduld te draagen. Wat aanbelangt den haat van het gezwelzo als het zig toen vertoonde, deszelfs uiterlyke gedaante hadt veel overeenkomst met die gewas- fenwelken men Paddefloeien heetdes- zelfs hovende en grootile deel, was in zyne uitgebreidheid gelyk een holland- fche fchelling, rustende op eene Heel, van omtrent drie agtfce duim dikte: van welks midden dit vlakke gezwel by ver dunning eindigde; zynde voor 't overige van dezelfde kleur als de natuurlyke huid en met de opperhuid gedekr. De gun- ftige uitdagen der voorgemelde gevallen nogthans deeden my nu beduiten,haar het Mengfel te laa'en gebruiken tot een proefneeming, zonder dat ik durfde be- ioo-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 166