den spiritus salis marini. i05 nadeel konde gefchieden. Tot dat einde dan gaf ik hem eene kleine hoeveelheid Spiritus Salis Marini met gemeen water tót de helft verflapt medemet verzoek, om het gezwel eenige maaien daags daar mede te penceelen. De Heer van g e s s c h e r die op dien tyd gevallig aan myn Huis was, vroeg my, na het vertrekken van dee- zen Heer, of ik my met eene gelukkige geneezinge durfde vleijen? welke vraag ik zynEd. in dervoegen beantwoordde, dat naamlykmyne verwagting daar omtrent zeer gering, doch de aanleg veilig was. Den 21. den Lyder weder ziende, was aan het gezwel geen verandering te ontdekken, dan dat de oppervlakte iet harder fcheen. Den 28 vond ik de volgende veran dering, te weeten, dat de opperhuid een weinig rimpelig, en het gezwel zelfs wat papachtig was. Op dien tyd gaf ik den Lyder een Unce van den zuiveren Geest medeverzoekende wydersden- zelven twee maaien daags, met een lap je daarin bevogtigdte willen opleggen, en hetzelve met een Diapalmpleister te overdekken. G 5 Den

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 179