G. DE WITT OVER DE ENZ. 20I
chaam toepast, zo volgt, dat deze me-
delydenheid niet anders is als de ge-
meenfchap, betrekking, genegenheid of
gevoel, welke dedeelen van 't ligchaam
tot elkander hebben.
II. Dat 'er zo iets diergelyks tus-
fchen de deelen van 't menfchelyke lig
chaam plaats heeft, wordt bewezen uit
de verfchillende verfchynfelen en toe
vallen, welke'er ontdaan, wanneer een
deel lydt.
III Deze medelydenheid nu ver-
onderdelt gevoelwant anders kan het
eene deel het ander tot geen medelyden
brengen. Vermits nu alle gevoel en ge
waarwording in 't menfchelyke ligchaam
door de zenuwen voortgebragt wordt,
zo volgt ook, dat de zenuwen, die dee
len zyndoor welker tusfchenkomst de
medenlydenheid onderhouden wordt.
Dan de bewegingen onzes ligchaams
zyn wy aan de zenuwen verfchuldigd
de takken, die derzelver (lammen afge
ven of die genenwelke met deze ge-
meenfchap hebben, houden de deelen
van 't ligchaam in eene onderlinge af-
hangelykheiden brengen de ziekten
N 5 den