HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN, 269
duidelijk en onderfcheidendlijk hoort,
het eene geluid van het andere kunnen
de onderfcheidenzoo hoort hij echter
de toonen niet van het geluiddie men
in het fpreeken gebruikthij hoort wei
dat 'er woorden gefproken worden
maar hij hoort niet wat voor woorden,
6. Doch zoo iemand, digt bij hem
gekomen zijnde, met een luide hem,
digt aan zijn rechter oor fchreeuwt,zoo
hoort hij niet alleen de woorden, maar
onderfcheidt die ook, en verhaat wat
'er gefproken wordt.
In den gehoorweg heb ik niets onna
tuurlijks gevonden.
Hier uit blijkt
i. Dat de gewaarwording van 't ge
luid verfchilt van de gewaarwording
der
cte percipiat, et hunc abaliodistinguat, nontamen
eam loni modificationem percipit, qua; ad loque-
lam conftituendam requiritur. Scit quidem quod
fint verba pronunciata, fed nescit quaenam verba.
6. Quod fi quis prope ad eum accedit, vocem
intendït, et fere in aurem dextram clamat, tune
verba audit, distincte audit, et intelligit quid lo~
cutum fuerit.
In meatu auditorio nullum vitium obfervavi.
Ex his patet
Perceptionem foni a perceptione modificationis
foni3